Nieuwe bevoegdheden helpen bij verzamelen relevant bewijsmateriaal

In de afgelopen twee jaar is middels vijf pilots ervaring opgedaan met enkele van de voorgenomen vernieuwingen in het Wetboek van Strafvordering. In de pilot ‘Gegevens Na Beslag’ onderzochten strafrechtketenpartners de bevoegdheden die nodig zijn voor het bekijken van gegevens op in beslag genomen apparaten. Hoe verliep de samenwerking? En welke lessen nemen de organisaties mee? Aan het woord zijn Marcel*, pilotleider vanuit de politie en Ronald*, opperwachtmeester bij het team Digitale Opsporing van de Koninklijke Marechaussee.

Wat werd er onderzocht?

De pilot omvatte de bevoegdheden om gegevens op in beslag genomen apparaten te onderzoeken en om netwerkzoekingen uit te voeren na inbeslagneming, zoals vastgelegd in de artikelen 556 en 557 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Hierbij ging het specifiek om gegevens die na inbeslagname zijn vastgelegd op het apparaat en gegevens die op een server elders zijn opgeslagen, die door middel van een netwerkzoeking kunnen worden onderzocht. Betrokken bij de pilot waren het Openbaar Ministerie, de Rechtspraak, de politie, de FIOD, de Rijksrecherche, de KMar, en bijzondere opsporingsdiensten ILT-IOD, NLA-IOD en de NVWA.

Waarom is het zo belangrijk dat deze pilot is uitgevoerd?

Ronald: ‘De bedoeling van de nieuwe wetgeving is dat het onderzoeken van in beslag genomen gegevens, en het uitvoeren van netwerkzoekingen voor ons beter werkbaar wordt ten opzichte van de oude situatie. Binnen de pilot deed een aantal specialisten ervaring op met de bevoegdheden die voortvloeien uit de wetsartikelen, om te zien of de wetgeving voldoet aan de wensen en verwachtingen. Zitten er geen hiaten in? Moeten bepaalde dingen anders geformuleerd worden? De pilot bood ons de ruimte om daarover mee te denken.’

Hoe zag het proces eruit?

Marcel: ‘Samen met collega’s van de Teams Digitale Opsporing (TDO) van de betrokken organisaties hebben we een procesbeschrijving opgesteld. Ook hebben we formulieren voor de aanvraag van de processen-verbaal voor de nieuwe bevoegdheden ontwikkeld. Onze IV-dienst heeft ervoor gezorgd dat deze formulieren werden ingebouwd in de politiesystemen. Ook heeft de Politieacademie een tweedaagse opleiding opgezet voor de nieuwe bevoegdheden van artikel 556 en 557. Aan deze opleiding deden opsporingsambtenaren mee van de politie, bijzondere opsporingsdiensten, Koninklijke Marechaussee en de Rijksrecherche. Voor artikel 558 is een werkinstructie gegeven.’

Ook Ronald volgde de opleiding, samen met zeven KMar-collega’s. Waarom was dit nodig?

Ronald: ‘Het was belangrijk dat de uiteindelijke uitvoerders de juiste handvatten mee zouden krijgen bij het testen van nieuwe bevoegdheden of wetsartikelen. Denk aan handvatten over hoe de wet en bevoegdheden zijn geschreven en, nog belangrijker, hoe de wet uitgevoerd dient te worden. Tijdens de opleiding was er ook ruimte om verschillende zienswijzen te delen. Zo leerden we van elkaar. Ook namen de trainers de feedback direct mee naar de volgende training, en als terugkoppeling naar de wetgevende macht. Hierdoor kwam er sneller zicht op hiaten.’

Hoe werkten de ketenpartners met elkaar samen?

Marcel: ‘Met het OM, de KMar, de zittende magistratuur en de bijzondere opsporingsdiensten voerden we periodiek overleg. Het overleg was vooral gericht op het uitwisselen van kennis en ervaringen, en er werd met name afgestemd over het verzamelen van de kwantitatieve data voor het WODC-onderzoek. Het verzamelen van deze data uit lopende onderzoeken bleek uiteindelijk een tijdrovende klus te zijn voor de politie omdat dit volledig handmatig moest plaatsvinden. Hiervoor vulden de pilotdeelnemers periodiek een Excelbestand in, naar aanleiding van een steekproefbestand dat we via het OM ontvingen.’

‘We leerden een belangrijke les, namelijk dat heldere afspraken vanaf het begin in een innovatieve pilot cruciaal zijn.’

Liep het volgens plan? Welke verrassingen kwam je tegen?

Marcel: ‘Als gevolg van een Europese aanbesteding werden de oorspronkelijke onderzoekers van het WODC halverwege het traject vervangen door een nieuwe onderzoeksorganisatie. Hierdoor leek het even alsof "het wiel opnieuw moest worden uitgevonden", omdat de nieuwe onderzoekers strengere vereisten stelden aan de verzameling van gegevens. Dit vergrootte de representativiteit van het WODC-onderzoek, en we pakten deze uitdaging dan ook op. Wel leerden we hierdoor een belangrijke les, namelijk dat heldere afspraken vanaf het begin in een innovatieve pilot cruciaal zijn.’

Ronald: ‘Gedurende de opleiding kwamen we erachter dat de nieuwe wetgeving een kink in de kabel bevatte. Zo kan een mobiele telefoon alleen veiliggesteld worden als deze in ingeschakelde toestand verkeert. Stel dat er nu een ingeschakelde mobiele telefoon in beslag wordt genomen, die pas een uur later wordt veiliggesteld. Door automatische processen van het besturingssysteem wordt er al systeemdata overschreven en tijdsstempels kunnen worden aangepast. Dit hoeft overigens geen invloed te hebben op de opgeslagen gegevens van de gebruiker zelf.’

Ronald: ‘Of die data wel of niet veiliggesteld mag worden, daarover moet een rechter-commissaris altijd uitspraak doen. Zo stond dit in het nieuwe wetsartikel omschreven. Maar bij een mobiele telefoon is het niet mogelijk om zo specifiek onderscheid te maken. Bij telefonie is het alles of niets, een telefoon staat altijd aan en kan niet veiliggesteld worden wanneer deze in uitgeschakelde staat verkeert. In ieder geval niet door ons als uitvoerders. Dit zou betekenen dat ieder mobiele apparaat dat ingeschakeld is en moet blijven, door een rechter-commissaris getoetst zou moet worden. Dit is een voorbeeld van een situatie waarbij de wetgeving vanuit een bepaalde bedoeling is geschreven en wij als uitvoerders op een technische beperking stuiten. Hier is uiteindelijk een werkwijze voor opgesteld en deze is meegenomen bij het herschrijven van de artikelen.’ 

Wat betekenen de nieuwe wetgeving en de uitkomsten van de pilot voor de burger?

Marcel: ‘Dit zijn geen kleine veranderingen. De nieuwe bevoegdheden hebben echt voordelen voor de opsporing, omdat ze helpen bij het verzamelen van relevant bewijsmateriaal. Hierdoor kan de politie een beter beeld krijgen van de handelingen van een verdachte. De toepassing van deze nieuwe bevoegdheden heeft in veertig procent van de gevallen, een aanzienlijk aantal, meerwaarde gehad voor de opheldering van strafbare feiten, blijkt uit het WODC-onderzoek.’

‘Nu kunnen collega’s met meer zorgvuldigheid alle informatie verzamelen die voor het opsporingsonderzoek van belang zijn.’

Marcel: ‘In de oude situatie moesten de opsporingsambtenaren tijdens een doorzoeking in korte tijd zoveel mogelijk relevante informatie vanaf een geautomatiseerd apparaat veiligstellen. Nu kunnen collega’s met meer zorgvuldigheid alle informatie verzamelen die voor het opsporingsonderzoek van belang is. Hierdoor wordt de kans kleiner dat belangrijke informatie wordt gemist. Het leidt ook tot een geringere inbreuk op de privacy van burgers en bedrijven omdat de doorzoeking efficiënter kan plaatsvinden.’


Ronald: ‘De nieuwe wetgeving maakt dat wij niet enkel meer gebonden hoeven te zijn om gegevens op locatie veilig te stellen. Een proces wat vaak tijdrovend is, en dus een grotere inbreuk heeft op iemands privacy. Wij moeten immers aanwezig blijven tot het veiligstellen is afgerond. Met de bevoegdheden vanuit de wet kan ervoor gekozen worden om ter plaatse te beginnen met het veiligstellen, en dit voort te zetten op het bureau.’

Wat hebben jullie geleerd van dit proces?

Marcel: ‘De pilot heeft ons nuttige inzichten gegeven. Daarnaast hebben we het voornemen om de bevoegdheden met betrekking tot het vastleggen en kennisnemen van gegevens na inbeslagneming te verlengen tot aan de inwerkingtreding van het nieuwe Wetboek van Strafvordering in 2029.’


Ronald: ‘Wij ervaren het als super positief dat we aan de voorkant mee konden denken en werken met de bevoegdheden uit de wet. Het doel van de pilot was duidelijk: om te controleren of datgene wat beschreven is, ook daadwerkelijk haalbaar en uitvoerbaar is. Dit is gedaan door professionals in alle lagen te vragen naar hun ervaringen, ook juist de uitvoerenden die er straks mee werken. Door deze aanpak kwamen de wetgevende en uitvoerende macht sneller op één lijn, waardoor hiaten aangepast en besproken konden worden nog voordat de wet definitief in werking treedt.’ 

Meer weten?

Lees voor meer informatie over de vijf pilots en de uitkomsten van het onderzoek het eerder gepubliceerde artikel op de website van de Strafrechtketen. Op de website van het WODC zijn de volledige rapporten over de vijf pilots te downloaden. Hierin staan de pilots omschreven, evenals de uitkomsten en aanbevelingen vanuit de betrokken organisaties.

*Om privacyredenen zijn de namen van de geïnterviewden gefingeerd.