In de reeks ‘Het wetboek van morgen’ belichten we het werk van professionals die zich inzetten voor de vernieuwing van het Wetboek van Strafvordering. Hoe werken zij samen met andere ketenpartners om het strafproces beter, eerlijker en werkbaarder te maken? Deze keer spreken we met Ellen-Margot Koudsi, senior adviseur en business consultant bij de Raad voor de Kinderbescherming.
1. Hoe houd jij je bezig met het nieuwe Wetboek van Strafvordering?
Ellen-Margot: “Ik werk al twintig jaar bij de Raad voor de Kinderbescherming, in verschillende rollen. Ik werk nu als business consultant en houd me bezig met veranderopgaven. Daarvoor maak ik onder andere impactanalyses. Ik kijk bijvoorbeeld naar de invloed van nieuwe wet- en regelgeving op onze organisatie. Wat betekent dat voor onze medewerkers en voor ons werk? Soms is dit vooral intern gericht, soms extern. Dan zoek ik contact met ketenorganisaties en kijk ik hoe we dit samen voor elkaar kunnen boksen.”
“Het nieuwe Wetboek van Strafvordering is een enorme veranderopgave, ik kijk wat de impact daarvan is op onze organisatie. Hiervoor verzamel ik een aantal collega’s om me heen, elk met hun eigen expertise, zodat we een integraal verhaal kunnen opleveren. Toen ik net aan deze opgave begon, een paar jaar geleden, kwam ik erachter dat er allemaal werkgroepen bestonden, waar wij als organisatie niet aan deelnamen. Ik ben toen naar al die werkgroepen gegaan om te kijken wie van ons daar het beste zou kunnen aansluiten. Dat heb ik niet heel lang volgehouden, want het zijn er nogal wat [lacht]. Maar het hielp me wel om duidelijk te krijgen wat er allemaal gebeurt. Door wat wisselingen in de wacht ben ik zelf in de coördinatiegroep beland. Daar heb je goed zicht op het geheel en het is een hele prettige club om mee samen te werken.”
2. Waarom is wat jij doet belangrijk voor de strafrechtketen?
“Jeugdstrafrecht is een klein, maar belangrijk onderdeel van het gehele strafrecht. Inhoudelijk veranderen de wetteksten echter niet zoveel. De impact van het nieuwe Wetboek op de werkprocessen van onze organisatie is daarom vrij beperkt. Het is wel heel mooi om te zien dat alles wat betrekking heeft op het jeugdstrafrecht in het nieuwe wetboek overzichtelijk bij elkaar staat in Boek 6. Dat wilden wij graag.”
“Intern hebben we nog niet zoveel ruchtbaarheid gegeven aan het nieuwe Wetboek, omdat 2029 nog ver weg is. Maar op de achtergrond zijn we met een goed team bezig om onze organisatie voor te bereiden op wat er verandert. Zo gaan we onze juristen en raadsonderzoekers opleiden om met het nieuwe Wetboek te werken. Ook is er een bepaling in het nieuwe Wetboek die ertoe kan leiden dat onze adviesrol verder geformaliseerd wordt, maar daarover wordt nog gediscussieerd.” Koudsi verwijst hier naar art. 6.1.29 lid 2 van het nWvSv, waarin staat dat de Raad voor de Kinderbescherming advies kan uitbrengen over jongvolwassenen. De overdracht van de adviestaak van 3RO naar de Raad voor de Kinderbescherming vindt plaats op het moment dat de rechter-commissaris na voorgeleiding bepaalt dat een jongvolwassene (18-23 jaar) in bewaring moet worden gesteld in een Justitiële Jeugdinrichting of Kleinschalige Voorziening Justitiële Jeugd.
“De Raad voor de Kinderbescherming is een onderdeel van de keten en is grotendeels afhankelijk van OM, Rechtspraak en Politie. Als zij iets veranderen in hun werkprocessen, dan kan dat invloed hebben op ons. Daarom is het belangrijk dat wij weten wat zij gaan doen. Als zij bijvoorbeeld nieuwe informatiestromen invoeren, dan is het belangrijk dat onze IV-stromen daarop aansluiten. Dan is het handig als we dat op tijd weten.”
3. Samenwerking tussen ketenpartners is cruciaal in het traject naar het nieuwe Wetboek. Hoe zie jij dit terug in jouw dagelijks werk?
“Veel van wat er in de coördinatiegroep wordt besproken, raakt de Raad voor de Kinderbescherming niet. Maar er komen ook zaken voorbij waarvan ik denk: het is verstandig om daar rekening mee te houden.”
“Er is ook grijs gebied: van sommige dingen weten we nog niet precies wat de impact gaat zijn op onze organisatie. Bijvoorbeeld in hoeverre de wijzigingen van ketenpartners invloed hebben op onze organisatie. Daarom is het fijn dat er nu een mijlpalenplanning is gemaakt en dat de onderdelen van de nieuwe wet in fiches worden uitgewerkt. Hierdoor wordt duidelijker hoe de processen gaan lopen en welke organisaties daar bij betrokken zijn. Wat ik ook erg leuk vond was een simulatiespel georganiseerd door TNO, waarin iedereen een willekeurige rol kreeg toegewezen in het strafproces. Vanuit die rol gingen we met elkaar een casus bespreken. Dan zie je heel concreet hoe dingen op elkaar inspelen. En je verplaatst je in een andere organisatie. Ik hoop dat we dat nog eens doen, als we dichter bij de einddatum [van de invoering van het nWvSv, red.] komen.”
"Het is fijn dat er een mijlpalenplanning is gemaakt en dat onderdelen van de nieuwe wet in fiches worden uitgewerkt."
4. Welk succes heb je de afgelopen tijd geboekt op weg naar het nieuwe Wetboek?
“Vanuit mijn functie zoek ik verbinding met onze uitvoerders. Dat zijn de raadsonderzoekers, juristen, coördinatoren taakstraf en de administratieve medewerkers. Samen bekijken we wat er gaat veranderen en wat dat inhoudt voor de samenwerking met onze ketenpartners. Misschien moeten er nieuwe protocollen komen of andere werkprocessen, dat ga ik dan met hen uitzoeken.”
“Wij hebben inmiddels een informeel overleg met onze executiepartners, het CJIB, 3RO en DJI, waarin we sparren over wat er allemaal gebeurt rondom het nieuwe Wetboek. Dat is prettig. Wij zijn een kleine organisatie, dus we kunnen niet in alle gremia deelnemen. Dan is het fijn als je met elkaar kunt afstemmen. Als het concreter wordt, dan zit je er meteen goed bij en kun je afspraken maken met elkaar. Want de invoering van het nieuwe wetboek blijft een gigantische opgave natuurlijk. Daarnaast is het prettig werken met de coördinatiegroep. In het begin hield men de kaarten nog wat voor de borst, maar inmiddels is iedereen opener, transparanter en zijn er kortere lijnen onderling.
5. Waar zie jij de grootste uitdaging in de toekomst?
“De grootste uitdaging blijft het samenwerken, denk ik. Dat je dat blijft doen, elkaar blijft vasthouden en dezelfde taal spreekt. Soms denk je: ‘waar gaat dit over?’ en dan blijk je het over hetzelfde te hebben. Voor het bestedingsplan dat elke organisatie moest maken, is nu één format (referentiekader) gebruikt. Dat helpt. Ik zou het mooi vinden als we met alle organisaties een gezamenlijke uitvoeringstoets zouden doen. Niet elke organisatie apart, maar één compleet verhaal. Misschien is het een illusie dat dat kan, maar ik denk dat we nog veel meer kunnen leren van elkaar.”
“Als we informatie goed uitwisselen met elkaar, dan kunnen we elkaar nog meer versterken. Daar zijn we nog niet, maar zo’n informeel overleg met de executiepartners en de coördinatiewerkgroep helpen daar wel bij.”