Rinus Otte: ‘We hebben veel en goed menselijk kapitaal. Maar we moeten dat kapitaal anders gaan verzilveren.’

Rinus Otte is voorzitter van het Bestuurlijk Ketenberaad (BKB) en voorzitter van het College van procureurs-generaal. Samen met hem blikken we terug op 2023 en kijken vooruit naar 2024.

Hoe staat het strafrecht er in 2023 voor en hoe werkt dat door in 2024?

Otte: “Gelet op een groot deel van de wereld, leven we in een zeer welvarend land. Het aantal moorden dat wordt gepleegd is laag, in vergelijking met andere delen van de wereld. Desondanks zijn er veel slachtoffers van misdrijven, veel aangiften en is het percentage opgeloste misdrijven en vervolgde en berechte verdachten relatief laag.

De strafzaken die worden afgedaan gaan ook nog eens langzaam van de ene strafrechtelijke organisatie naar de andere voordat de ‘strafgang’ voor verdachten, slachtoffers en getuigen ten einde is. Dat handhavings- en afdoeningstekort is ernstig, omdat daarmee het vertrouwen van de burger in de strafrechtelijke overheid afneemt. Ik ben altijd bang voor het spook van eigenrichting, dus een voortvarende opsporing, vervolging, berechting en executie van strafzaken is van het grootste­­ belang.

Die ernst neem ik mee naar 2024. Niet tobberig: het strafrecht zal altijd gaan over mensen van vlees en bloed die problemen hebben veroorzaakt of in de problemen zijn geraakt, en er zijn veel ogen op het strafrecht gericht voor een tijdige oplossing. Maar ik eindig 2023 wel met een zekere ernst.”

Hoe schokkend is dit?

“Het is niet goed voor het aanzien van de strafrechtspleging, maar ik ga toch wel enige context aanbrengen. In het hele publieke domein zien we dat het lastig is om wachtlijsten te verminderen en afgesproken prestaties te halen.

Eén reden is dat het werk complexer is geworden, maar ook dat professionals het werk soms compliceren met hun taakopvattingen of dat ze nog betere prestaties willen leveren. Ook geldt dat de samenleving steeds meer verwacht van publieke dienstverleners. Die wederzijdse groei in verwachtingen is een moeilijke mal om uit te komen. Deze context verklaart dus ook hoe het in het strafrecht gaat en waarom het lastig is om anders te gaan werken.”

Hoe gaat de strafrechtketen om met dat strafrechtelijk tekort en gaat dat in 2024 veranderen?

“Vooropgesteld dat alle strafrechtelijke medewerkers hard werken en zo goed mogelijk werk leveren, zijn de uitkomsten minder goed dan afgesproken. Al jaren wordt er steeds meer geld uitgetrokken voor de strafrechtelijke organisaties en worden de prestaties niet beter.

Het gaat mij niet om de zware criminaliteit, die zaken zijn complex en vergen bijzonder veel capaciteit. Dat zal zeker niet minder worden. Het gaat mij om het overgrote deel van de zaken, zaken die met een strafbeschikking of met een politierechteruitspraak worden afgedaan. Vaak is geprobeerd om ook dat werk rijker te verantwoorden richting departement en politiek, maar een verhaal over hoe er gewerkt wordt, kan niet verhelen dat elk onafhankelijk onderzoek aantoont dat het strafrecht steeds duurder is geworden en de uitkomsten in die veel voorkomende strafzaken steeds minder in getal.

Dat is ernstig vanwege mijn eerdere opmerking dat we daarmee de samenleving te veel in de kou laten staan. Daarom moeten de strafrechtelijke organisaties hun werk én hun interne sturing veranderen. En dat is niet eenvoudig. 2024 zou het jaar kunnen worden waarin het strafrecht zich gaat verbeteren.”

Dat is al vaker geprobeerd. Hoe en waarom zou dat nu wel lukken?

“Sinds een tiental jaren is er veel geld en menskracht geïnvesteerd in leidinggevenden, bestuurders, ondersteuning van het bestuurlijke proces en is er een bestuurlijk ketenoverleg ingericht waarvan ik sinds kort voorzitter mag zijn. Toch heeft al die sturing niet of te weinig gewerkt. Waarom niet? Niet uit onwil, want ook bestuurders werken hard. Nee, we moeten het sturingsconcept herbezien. We hebben veel en goed menselijk kapitaal. Maar we moeten dat kapitaal anders gaan verzilveren.

De strafrechtelijke organisaties hebben zich een decennium geleden verenigd in een keten. Een keten bestaat uit schakels. Die schakels hebben geen zeggenschap over elkaar, maar ze kunnen zichzelf wel committeren aan gezamenlijke doelen, elkaar bevragen en vervolgens nauwgezet volgen hoe de afgesproken prestaties zich ontwikkelen.

Elke organisatie zal de interne sturingsstijl en sturingskracht moeten versterken. Met gewicht, gezag en overtuigingskracht zodat elke collega niet langer het Bestuurlijk Ketenberaad (BKB) gaat zien als een Haagse ver-van-hun-bed-show, maar de afgesproken doorlooptijden en de voorraden ook als hun probleem en verantwoordelijkheid gaan zien.

Ik schat in dat de leiderschapsstijl in organisaties gaat veranderen. Er is een leiderschapsstijl nodig die meer sturing op prestaties inhoudt, maar tegelijkertijd nog steeds aansluit bij de professionaliteitsbeleving van de collega. Bestuurders kunnen de kernafspraken – de voorraad strafzaken verminderen en de doorlooptijd van de behandeling verbeteren – beter nakomen als ze hun achterbannen weten te doordringen van de ernst van de problematiek en van de noodzaak dat elke collega de oplossing op de eigen vierkante centimeter van het werk dichterbij kan brengen. De leiding zal dus zodanig met de werkvloer moeten samenwerken dat het een gemeenschappelijk beleefde werkvisie wordt.”

En bent u optimistisch of pessimistisch over de voornemens voor 2024?

“Het is nu of nooit. Het parlement is al elf jaar, tot op heden, kritisch op de organisatie en werking van het strafrecht, gesteund door de analyses van de Algemene Rekenkamer. Ik kan ze moeilijk van het tegendeel overtuigen. Er staat ook veel op het spel zoals ik in het begin opmerkte. Dus ik denk dat de wal het schip aan het keren is.

In het hele publieke domein, en dus ook van politie, marechaussee, openbaar ministerie, rechtspraak tot aan executie-organisaties, zal er anders moeten worden gewerkt om meer zaken sneller en goed af te doen. De aanzet die vanuit de wet USB (Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen, red.) is gegeven om duidelijke regie in de tenuitvoerlegging aan te brengen, dient te worden opgevolgd in de hele strafrechtketen.

Ook de advocatuur zal zich binnen de grenzen van de rechtspraak meer moeten committeren wat betreft hun onderzoekswensen en de wijze waarop de raadsman participeert in het strafproces. Elke strafrechtsbeoefenaar beaamt deze noodzaak al langere tijd, maar er komt naar mijn inschatting pas sinds enige tijd een iets reëlere verandering op gang. Aan wetgeving, geld en handvatten vanuit de cassatierechter om sneller te werken, ontbrak het niet. Om geloofwaardigheid te behouden, zijn wij als organisaties nu aan zet.”

Op welke onderwerpen verwacht u in 2024 verandering?

“Meer informatiedeling over de prestaties tussen de organisaties gaat het inzicht in de goede en minder goede resultaten per regio verbeteren, wat leidt tot een verbeterde sturing. Ik verwacht meer commitment en sturing op de invoering van het nieuwe Wetboek van Strafvordering nu de parlementaire behandeling daadwerkelijk in gang is gezet, met daarin handvatten voor versnelling. Ook hierin zal echter meer regie nodig zijn.

Verder verwacht ik indringender gesprekken tussen ministers en het departement met de strafrechtelijke organisaties. De minister legt immers over de prestaties van de strafrechtketen verantwoording af in het parlement en reeds daarom is een actievere rol van het departement in de strafrechtsketen wenselijk.

Binnen de verschillende organisaties verwacht ik spitsere gesprekken tussen leiding en collega. Voor de binnenkant van onze organisaties is verwachting misschien een te groot woord, maar hoop ik wel dat de juridische precisie leidraad blijft. Er staat voor verdachten veel op het spel en we moeten geen strafblad genereren voor een burger als bijvoorbeeld het bewijs niet op orde is.

Met meer focus op kwaliteit en meer precisie in hoe we ons geld aanwenden, hoop ik dat we meer lichtere strafzaken kunnen afdoen. Daarbij zullen we goed kijken dat die zaken er wel toe doen en niet te licht zijn.”

Hoe zit dat bij het Openbaar Ministerie, met een nieuw College?

“De komende jaren gaan we meer focussen op onze kerntaak van vervolging en daarbij scherper letten op welke strafzaken we niet meer oppakken omdat ze te licht zijn of omdat andere strafzaken meer geschikt zijn om door de strafrechter te laten behandelen. We gaan meer strafzaken zelf afdoen, nog steeds op een rechtmatige(r), proportionele(re), maar ook op meer haalbare en betaalbare wijze.

Dat is nodig omdat we minder slachtoffers in de kou willen laten staan en verdachten, maar ook de samenleving, helderheid willen verschaffen of de verdachte ook werkelijk de dader is. Hoe sneller we recht doen, hoe beter de norm kan worden gedemonstreerd en de rechtshandhaving geloofwaardig blijft.

Alle andere ontwikkelingen staan in dat licht: het verzakelijken van onze bedrijfsvoering en bijvoorbeeld ook wijzigingen in de ZSM-aanpak. Een meer verzakelijkte aanpak, waaronder een meer uniforme aanpak van zaken, is niet alleen goed voor de rechtsorde, maar kan ook bijdragen aan het verlagen van de werkdruk. Dat is ook de reden dat het College geen nieuw geld aan het departement heeft gevraagd. De politiek is geen gratis pinapparaat. Geld dat naar ons gaat, kan niet naar andere publieke doelen. We moeten zuinig omgaan met ons geld en proberen daarmee zo verantwoord mogelijk om te gaan.

In ieder geval gaan de BKB-normen met doorlooptijden in zeden, jeugd en verkeer centraler staan in de beoordeling hoe de parketten werken. Natuurlijk realiseren we ons heel goed dat ook het OM afhankelijk is van wat de andere organisaties leveren of (nog) niet kunnen leveren. Dat ontslaat ons niet van de verplichting om verbeteringen door te voeren die in ons vermogen liggen. Publieke dienstverleners, zoals de strafrechtketen toch ook is, zullen eenvoudiger moeten gaan werken, zaken tot de kern van de rechtsvragen terugbrengen, waardoor we meer strafzaken kunnen afdoen en justitiabelen minder in de kou laten staan. Dezelfde opdracht als waar andere publieke diensten zich voor gesteld zien.”

En wat betekent dit voor u als voorzitter van het Bestuurlijk Ketenberaad?

“Zolang ik dat ben, zal ik de eigenheid van de verschillende organisaties centraal stellen. Het BKB is geen opperhoofd, zo’n inzet zou onze geloofwaardigheid tekortdoen. Maar met inachtneming van onderlinge gelijkwaardigheid, is mijn inzet om het BKB en daaronder het Coördinerend Ketenberaad (CKB) verder te brengen, in nauwe samenhang met het Bestuurlijke Executie Overleg en het Informatieberaad over de ICT.”

Beeld: ©Raymond Rutting