Anneke van Dijk: ‘Kunnen we dit nog uitleggen?’

Kan ik dit de minister met droge ogen laten uitleggen, zowel aan de Tweede Kamer als aan de samenleving? Dat vraagt directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving Anneke van Dijk van het ministerie van Justitie en Veiligheid zichzelf geregeld af. Bijvoorbeeld als het gaat om IT-systemen en doorlooptijden binnen de strafrechtketen. 'Partijen binnen de keten zijn op elkaar aangewezen en van elkaar afhankelijk om eerlijk, effectief en tijdig recht te kunnen doen. Het feit dat je een onafhankelijke rol hebt, ontslaat je niet van samenwerking.'

Wat is uw rol in het BKB?

Anneke van Dijk: ‘In het Bestuurlijk Ketenberaad (BKB) vertegenwoordig ik het departement. Soms krijg ik de vraag of wij een ketenpartner zijn of niet. Het strafrecht dat in de keten wordt toegepast, wordt bij ons voorbereid. Wij ‘maken’ de regels en verdelen ook het geld. Dus ik beschouw mezelf wel degelijk als een partner in de strafrechtketen. Zo wordt er ook wel steeds meer naar ons gekeken.’

Anneke van Dijk

Waar komt u in 2023 uw bed voor uit?

‘Een belangrijke opgave voor het komende jaar: een flinke stap zetten om de basis-IT op orde te krijgen. Met name bij OM en de Rechtspraak is er nog werk aan de winkel en daar wordt ook heel hard aan gewerkt. Er is gelukkig ook veel geld voor beschikbaar gekomen. Een goed werkend IT-systeem is een belangrijke voorwaarde om gewoon het werk te kunnen doen. Vaak wordt op bedrijfsvoeringsaspecten als eerste bezuinigd. Ook bij het ministerie van Justitie en Veiligheid. Toen ik hier kwam werken, was ik verbaasd over hoe onderbelicht de bedrijfsvoering was. Gelukkig is daar inmiddels weer flink op geïnvesteerd.’

Is daar een cultuuromslag voor nodig?

‘Ik denk het wel. Het zit niet alleen bij de organisaties zelf, maar ook bij de politiek. Die vraagt steeds iets nieuws van de strafrechtketen. Van ons als ambtenaren vraagt dat ook iets: we moeten kunnen uitleggen dat als we moeten investeren in extra zedenrechercheurs, daar ook ondersteuning bij hoort, inclusief aanpassing van IT. Het gaat niet alleen om de kosten, maar ook om de tijd die het kost om veranderingen goed door te voeren in de verschillende systemen. Ook wij als departement kunnen hierin nog stappen zetten.’

Heeft u een voorbeeld?

‘Het verbod op lachgas voor particulier gebruik staat sinds kort in het Staatsblad. Maar dan ben je er nog niet. Het kost tijd om bijvoorbeeld feitcodes aan te passen in ICT en vervoer goed te regelen, want je kan grote hoeveelheden lachgas niet zomaar achterin je auto gooien. Als beleidsmedewerker moet je goed bedenken wat zo’n wetswijziging voor de uitvoering betekent. Dat gebeurt al, maar ik denk dat het nog beter kan. En ja, soms moeten beleidsmedewerkers dan opboksen tegen de politiek, die wil dat het vandaag geregeld is. Ook al is iedereen helemaal meegenomen in het verhaal over lachgas – dat het even tijd kost voordat de politie daar op volle kracht mee aan de slag kan – dan toch krijgen we er vragen over en gaat het eigenlijk niet snel genoeg.’

In hoeverre moet u als lid van het BKB iets met de politiek?

‘Daar moet ik wel iets mee. Ik zit daar als vertegenwoordiger van de ministers. En uiteindelijk is de minister verantwoordelijk voor veel wat in de strafrechtketen gebeurt. Dus bij elke nieuwe koers die we varen vraag ik mezelf af: kan ik dit de minister met droge ogen laten uitleggen, zowel aan de Tweede Kamer als aan de samenleving? Als de ene ketenpartner een IT-systeem ontwikkelt dat niet correspondeert met het IT-systeem van de andere ketenpartner, dan valt dat wat mij betreft niet goed uit te leggen. Partijen binnen de keten zijn op elkaar aangewezen en van elkaar afhankelijk om eerlijk, effectief en tijdig recht te kunnen doen. Het feit dat je een onafhankelijke rol hebt, ontslaat je niet van volwassen samenwerking. Ik kan partijen bij elkaar brengen en bemiddelen tussen ministerie, OM en Rechtspraak.’

Hoe zit het dan met de onafhankelijkheid van de Rechtspraak, waar vaak een beroep op wordt gedaan?

‘Onafhankelijkheid is een ingewikkeld begrip, want niemand werkt in een vacuüm. Je hebt altijd te maken met andere partijen, waar je wel degelijk afhankelijk van bent. De rechter is natuurlijk volstrekt onafhankelijk in het vellen van een oordeel. De voorwaarden om dit te kunnen doen moeten goed geregeld zijn. Als wij bijvoorbeeld stoppen met financieren, kan de rechter geen uitspraak meer doen. Maar ik zie niet in dat die onafhankelijkheid zo ver gaat dat er geen ruimte is om je IT-systeem te laten aansluiten op die van andere ketenpartners, waar je informatie van nodig hebt. Het kan niet waar zijn dat je met het beroep op onafhankelijkheid hierin je eigen gang gaat. Ik merk overigens dat de vertegenwoordigers van de Rechtspraak in het BKB daar niet anders in zitten.'

Naast IT en informatievoorziening; welke uitdagingen staan dit jaar nog meer voor de deur?

‘Uiteraard zijn dat de doorlooptijden. Ook hiervoor geldt: kunnen we nog aan de samenleving uitleggen hoe lang iets duurt? Het is aan ons om te onderzoeken welke aanpassingen in wetten zouden kunnen bijdragen aan een beetje snelheid in het proces. De Rechtspraak stuit soms op regelingen waardoor het proces wel heel ingewikkeld wordt. En in het strafproces kan iemand er ook belang bij hebben om zaken te traineren. Regelgeving kan dit meer of minder gemakkelijk maken. We moeten wel realistisch blijven over de vraag waarom doorlooptijden lang zijn. Zaken zijn complexer geworden en er zijn meer rechten voor verdachten en slachtoffers gekomen. Steeds meer slachtoffers hebben ook een advocaat. Daar is niks op tegen, maar het maakt onder andere het plannen van zittingen ingewikkelder en het proces langer. Soms wil je aan die complexiteit van regelgeving niets veranderen, omdat we die rechten belangrijk vinden. Dan moet je de langere doorlooptijden op de koop toe nemen. En ja, soms zal het ook echt sneller en efficiënter en kunnen. Dat vraagt ook nadenken over creatieve oplossingen, zoals ook in coronatijd is gebeurd. Een kast met werk dat wacht op de volgende stap, belast iedereen. Al is het maar door de vragen die je erover krijgt.’

Wat gebeurt er dit jaar rondom de invoering van het Wetboek van Strafvordering?

‘Dit voorjaar wordt het voorstel ingediend in de Tweede Kamer, die het vervolgens zal behandelen. Maar voordat zo’n zeer omvangrijke wet in het Staatsblad staat, zijn we een paar jaar verder. De tussentijd moeten we gebruiken om ons voor te bereiden op de inwerkingtreding van de nieuwe wet. Dat is ingewikkeld, aangezien de panelen nog kunnen schuiven. Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer kan het voorstel nog worden aangepast. Toch moeten we gedurende de behandeling in de Kamer aan de slag met de implementatie. Dus het wordt nog best spannend.’

Wat is daarin de grootste uitdaging?

‘Om de omstandigheden te creëren waarin zo’n wetboek goed geïmplementeerd kan worden. Dat zou gepaard moeten gaan met een beleidsluwe periode, maar zoiets dwing je niet zomaar af. Voor ons als departement ligt de uitdaging om goed zicht te krijgen op wat we vragen van de partners in de keten, welke beleidsinitiatieven liggen er en welke wetgeving is nog niet (helemaal) geïmplementeerd. Op welke manier zijn politiek, departement en partners in de strafrechtketen bereid om hierin te prioriteren? Het departement hoort gewoon te weten of we niet te veel van partijen vragen. En ook als we er echt in slagen een beleidsluwe periode te hebben, dan zijn er meer uitdagingen dan een nieuw Wetboek van strafrecht. Ik denk aan de toename van cybercriminaliteit. De kans dat iemand slachtoffer wordt van phishing of digitale inbraak is inmiddels groter dan dat er fysiek wordt ingebroken. De bestrijding van cybercriminaliteit vraagt een bijzondere expertise. Ook de aanpak van de georganiseerde criminaliteit blijft een uitdaging. Die is ongekend hard en bedreigend.’